Gerhard Antony IJssel de Schepper (Deventer, 30 mei 1810 - Olst, 22 oktober 1868) was een Nederlandse gematigd liberaal politicus.[1]

Familie
IJssel de Schepper, lid van de familie IJssel de Schepper, was een zoon van mr. Jan Wolter Jacob IJssel de Schepper (1778-1831) en Wilhelmina Henriëtte Vijfhuis (1783-1869). Hij kwam uit een familie
van bestuurders, zowel zijn vader als beide grootvaders waren burgemeester van Deventer. Hij was een oomzegger van Kamerleden Hendrik Abraham IJssel de Schepper en Willem Hendrik Vijfhuis. Uit
zijn huwelijk met Margaretha Budde werden zes kinderen geboren.[2]

Loopbaan
IJssel de Schepper studeerde rechten aan het Athenaeum Illustre in zijn geboorteplaats en studeerde vervolgens Romeins en hedendaags recht aan de Leidse Hogeschool. In 1831 nam hij deel aan
de Tiendaagse Veldtocht. In 1834 promoveerde hij op zijn proefschrift De causa in conventionibus secundum jus Romanum et Francicum.[3]

In 1836 werd hij benoemd tot notaris in Olst. In die tijd startte ook zijn politieke loopbaan, hij was meerdere malen lid van de gemeenteraad van Olst en lid van de Provinciale Staten van Overijssel
(1843-1850, 1853-1869). In 1859 werd hij lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Van 1864 tot 1866 was hij lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
3de vergadering hoofdbestuur
Tesselschade 8 april 1873 (verjaardag
der Vereeniging) ten huize jkvr De
Bosch Kemper Amsterdam. (De eerste
twee vergaderingen ten huize
Smissaert in de Haag.)
5de_vergadering hoofdbestuur 12_01_1874_
Ten huize van Mejuffrouw Hoffmann
Naam Clercq, Johannes Cornelis van der
Lek de VoorlettersJ.C. GeslachtM
Academische titelmr. GeborenZierikzee
(Schouwen-Duiveland) 1841-04-11
OverledenZierikzee
(Schouwen-Duiveland) 1908-06-06
FunctieNotaris en lid Gemeenteraad te
Zierikzee. Gehuwd met
Den Haag 1877-08-04
Caroline Henriette van Rappard
Geschiedenis
Vanaf de dag van de oprichting in 1871 werkt TAA trouw aan haar traditie: vrouwen behulpzaam zijn bij het opbouwen van economische zelfstandigheid. In de
afgelopen ruim 140 jaar heeft de vereniging een belangrijke rol gespeeld bij het ondersteunen van vrouwen. Dat doet TAA op twee manieren: door
kwaliteitshandwerk te verkopen en door het verlenen van financiële steun.

Op 17 oktober 1871 richtte Betsy Perk (1833-1906) de Algemeen Nederlandsche Vrouwenvereeniging 'Arbeid Adelt' op. Het doel ervan was voor die tijd
revolutionair. Betsy wilde vrouwen uit de midden- en hogere klassen de gelegenheid geven om voor geld te werken. Destijds werd een zogeheten 'beschaafde vrouw'
geacht haar leven te besteden aan een echtgenoot en het moederschap. Trouwde zij niet, dan wachtte haar andere zorgtaken of een eeuwigheid vol lief
pianospelen.

Dankzij Perks inzet werd op 7 december 1871 in Delft een verkooptentoonstelling gehouden van handwerk. En, heel bijzonder: de namen van de maaksters stonden
bij het werk vermeld. Dit betekende een dappere 'coming out' voor deze vrouwen, die openlijk toegaven geld te willen verdienen. De tentoonstelling werd een groot
succes. De kranten stonden er vol van, iedereen sprak erover en zelfs Koningin Sophie was aanwezig. Bovendien besloot zij beschermvrouwe te worden van de
jonge vereniging en zo het initiatief van Betsy Perk te steunen.

Maar in 'Arbeid Adelt' roerden zich conservatievere krachten. Na felle discussies splitste zich 'Tesselschade' af, waar beschaafde vrouwen handwerk konden
verkopen zonder hun naam bekend te maken. Jeltje de Bosch Kemper was vele jaren voorzitster van 'Tesselschade'.

In de decennia na het ontstaan werkten beide verenigingen voort op het ingeslagen pad. Steeds meer vrouwen deden een beroep op de hun bemiddeling. Dat
aantal steeg, toen de verenigingen 'subsidies' verleenden aan vrouwen die een opleiding wilden volgen.

Daarbij traden ze lange tijd op als tussenpersoon voor 'beschaafde vrouwen' die een betrekking zochten.Tesselschade had zelfs speciale 'Bemiddelingsbureaux'.
Ook bezat deze vereniging de opleiding 'Hulp der Moeder', die scholing bood aan kinderverzorgsters.

In de Eerste en de Tweede Wereldoorlog werkten de verenigingen naar vermogen door. Door de tijdsomstandigheden was het evenwel moeilijk aan materiaal voor
handwerk te komen. De inkomsten via contributies liepen ook terug. In WO II werden de activiteiten uiteindelijk stilgelegd.

Geheel in de geest van de wederopbouw, ontstond in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de gedachte aan een fusie. Dat had ook te maken met praktisch
vooruitzien. Inmiddels waren de omstandigheden voor vrouwen gewijzigd. De 'bemiddelingsbureaux' waren niet meer nodig en steeds meer vrouwen vonden een
betaalde baan. Dat juichte men uiteraard toe, zonder blind te zijn voor het nadeel daarvan.

Van oudsher hadden de verenigingen de nadruk gelegd op kwaliteit van nuttige en fraaie handwerken. De moderne tijdgeest bood weinig waardering voor
handwerken. Als 'Arbeid Adelt' en 'Tesselschade' de krachten bundelden, konden zij een tegenwicht bieden en daarnaast beter steun verlenen aan degenen die hen
nog wel nodig hadden. Zo geschiedde.

Na een succesvolle 'Naaldwerktentoonstelling' in 1947 - waarvoor ook de beschermvrouwen Koningin Wilhelmina en Prinses Juliana hun handwerk uitleenden - werd
in principe tot een fusie besloten. Na langdurig overleg over organisatorische kwesties werd die op 1 januari 1953 een feit. 'Tesselschade-Arbeid Adelt' was geboren.
In november 1872 wordt het eerste
hoofddepot gevestigd op het
Noordeinde hoek Heulstraatje in Den
Haag. In 1879 blijkt het depot in de
Willemstraat gevestigd te zijn, in
'zakelijke samenwerking' met Arbeid
Adelt. In 1881 huren de verenigingen
gezamenlijk een pand van de Fa.
Pelger, Noordeinde 94a. Als rond
1883-1884 de 'zakelijke samenwerking
' weer beeëindigd wordt trekt AA naar
Noordeinde 92, terwijl Tesselschade
op 94a gevestigd blijft. In 1891
verhuist Tesselschade naar Parkstraat
97 en in 1911 naar het Anna
Paulownaplein nr.13. In 1953 na de
fusie trekt Tesselschade in bij Arbeid
Adelt op het Noordeinde 92.
Johanna Wilhelmina Antoinette Naber (Haarlem, 25 maart 1859 - Den
Haag, 30 mei 1941) was een Nederlands feministe en schrijfster van
talrijke historische studies.

Het leven en werken van Jeltje de Bosch Kemper . Haarlem, 1918.
Vergadering van de dames stich
teressen der alg. ned. vrouwen
vereeniging "Tesselschade"ge
houden te Amsterdm, den
8 april 1872 ten huize van Mej.
Anna Wolterbeek
Afdelingsbestuurderes Zutphen o.a.
Mevr. A.C. Blanken-Schimmelpenninck
De kwestie omtrent de oprig-
ting van een hoofddepot is nu
aan de beurt. Mevr. Smissaert
biedt aan, een hiertoe ingerigt
huis kosteloos af te staan, ge-
durende den tijd van een jaar,
welk voorstel met dank wordt
aangenomen. De wijze waarop
men de noodige fondsen voor een
hoofddepot zal vezamelen, wordt
besproken. Op de alg. verg. zal
worden voorgesteld, hiertoe een
rentelooze leening, met uit te loten
aandelen, aan te gaan.
Blz 13
1ste algemene vergadering
den Haag 22 oktober 1872
gehouden te 's Hage, ten hui
ze van Mevrouw Smissaert
geb Blanken, den 22 October
1872
Voorlopig bestuur
Mejuffrouw M.A. Hoffmann
Jkvr. De Bosch Kemper
Mevr W. Smissaert-Blanken
Mevr. P.J. Haverkorn van Rijsewijk
geb.Van Delden
Mevr J.Hingst - Huidecoper
Mej. J. Henriette Nachenius
Mej. L.F  Wijnaendts
Blz 17 en verder
De belangrijke vraag
omtrent de oprichting van een
Hoofddepot in de vestigings
plaats komt nu ten tafel.
Bij monde van de Penningm.
wordt de noodzakelijkheid van
zulk een magazijn, vooral ten
opzigte der kleinere afdeellin-
gen uiteengezet. Tot de vesti-
ging wordt met bijna alge-
meene stemmen besloten voora
na de mededeeling der Penning-
meesteres, dat de Heer C.L.M
Smissaert een, tot dit doel geheel
ingericht en bizonder geschikt
huis, voor het eerste jaar geheel
kosteloos wil afstaan, terwijl
de Bestuurderessen der Haag-
sche afdeling reeds ruim F 1000
aan giften voor dit doel ont-
vangen hebben. Genoemde afd.
zal die som aan het Hoofd-
depot uitbetalen, voornamelijk
en, door hare werksters ver-
vaardigde artikelen. Daar
het na enige bespreking blijkt,
dat het minder gemakkelijk
wegen zal, in de andere afdee-
lingen aan giften of renteloo-
ze voorschotten zooveel in te
zamelen, als noodig zal zijn,
tot geheele inrichting van het
depot wordt het Hoofdbe-
stuur gemachtigd de ontbr-
kende gelden tegen zoo geringe
mogelijken interest op te nemen.
Deze leening zal echter nimmer
de som van f 3000 mogen te boven
gaan.
Blz 26
2de vergadering  van het
hoofdbestuur den 13 januari 1873,
ten huize van Mevr. Smissaert.
Aanwezig Mejuffrouw Hoffmann
Jhvr. De Bosch Kemper, Mevr
'Smissaert, Mevr Hingst, Mej
Nachenius, Mej. Wijnaendts
De notulen van vorige
vergadering worden gelezen en
gearresteerd.
Mevrouw Haverkorn
van Rijswijk voegt zich bij de
vergadering
Mevrouw Hingst
wordt eenige oogenblikken weg
geroepen, zoodat de vergadering
even wordt geschorst.
Na heropening geschied
de kennisneming der ingekomen
stukken:
Huwelijk op 22 juni 1876 te 's-Gravenhage
=
Vader van de bruidegom
Edward van Lijnden, particulier van beroep

Moeder van de bruidegom
Susanna Geertruida Wilhelmina Lewe tot Aduard

=
Bruidegom
Dirk Rijnhard Bernhard van Lijnden, 28 jaar oud, substituut-griffier bij de
arrondissementsrechtbank te Dordrecht van beroep

Bruid
Wendela Catharina Maria Boreel, 25 jaar oud, particuliere van beroep

=
Vader van de bruid
Jacob Boreel, kamerheer van de Koning van beroep

Moeder van de bruid
Catharina Maria Ulrica Dedel

Getuigen
Willem Jan d'Ablaing van Giessenburg, 63 jaar oud, kamerheer van de
Koning van beroep
Karel Theodoor van Lijnden, 62 jaar oud, kamerheer van de Koning in
buitengewone dienst van beroep
Charles Lucien Marin Smissaert, 63 jaar oud, oud zeeofficier van beroep
wonende te Haarlem
Daniel Theodore Gevers van Endegeest, 82 jaar oud, particulier van beroep
Huwelijk op 21 september 1876 te 's-Gravenhage
=
Vader van de bruidegom
Albertus Snethlage, predikant van beroep

Moeder van de bruidegom
Ateke van der Plaats

=
Bruidegom
Jacobus Martinus Snethlage, 24 jaar oud, predikant van beroep

Bruid
Eliza Helena Smissaert, 23 jaar oud, particuliere van beroep

=
Vader van de bruid
Hendrik Anne Constantijn Smissaert

Moeder van de bruid
Emma Davidson

Getuigen
Hendrik Joannes ter Haar Romeny, 24 jaar oud, student van beroep
Willem Jacob Elias Smissaert, 68 jaar oud, particulier van beroep
Charles Lucien Marin Smissaert, 63 jaar oud, particulier van beroep
Johan Christoph Reesse, 24 jaar oud, student van beroep

Willem Jacob Elias en Charles Lucien Marin, ooms van de bruid, beide
wonende te Haarlem
Notariële akte (huwelijkse voorwaarden) op 10 december 1868
Geregistreerde
Charles Lucien Marin Smissoert
Wilhelmina Henriette Blanken

Bronvermelding
Regionaal archief Zutphen
Regionaal archief Zutphen te Zutphen, Notariële archieven
Bron: pak, Deel: 420, Periode: 1868, Zutphen, archief 349, inventaris­num­mer 420, 10 december 1868, Gerard Willem
de Josselin de Jong, aktenummer 558
Blanken Jansstraat 1- 26 Adresboek Haarlem 01 09 1873 Huidige nr 63 en 63 A
Blanken Jansweg 52 Adresboek Haarlem 01 09 1878
idem 01 09 1881 (Beide Blanken)
Blanken, M Florapark 6 Adresboek Haarlem 01 09 1884
idem 01 01 1887 ook mej. M Blank
Blanken, mevr. wed. A.C. Florapark 6 Adresboek Haarlem 01 01 1891
(In 1902 omnummering Florapark)
Overledene
Antonia Catharina Schimmelpenninck
Geboorteplaats Deventer
Leeftijd 78
Vader Gerrit Schimmelpenninck
Moeder Antonia Catharina
Schimmelpenninck
Weduwe Johan Wilhelm Blanken
Datum 19-02-1898 Haarlem Florapark 6
Johan Wilhelm Blanken, geboren 27
juni 1806 te Emden; overleden 25 juni
1880 te Bloemendaal, zoon van
Wilhelm Blanken en Wilhelmina
Neuhauss. Min. van oorlog 1 febr.
1863 tot 1 juni 1866 en van marine
van 6 febr. tot 1 juni 1866.
Enige maanden na zijn benoeming tot adjudant van de koning in buitengewone dienst (1866), werd Blanken eervol
ontheven van de betrekking van minister van Oorlog en de waarneming van het Marinedepartement (1 juni 1866).
Op 8 december daarop volgend werd hij gepensioneerd en op 25 juni 1880 overleed hij te Bloemendaal en werd te
Haarlem begraven. Blanken vervaardigde onder meer kaarten (1857) van de provincie Groningen (uitgegeven bij J.
Oomkens). Hij was tot omstreeks 1872 lid van het kapittel der Militaire Willems-Orde en was naast ridder in de
Militaire Willems-Orde ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en ridder grootkruis in de Orde van de
Eikenkroon.
(adjudant in buitengewone dienst van koning Willem III, van 24 januari 1866 tot 25 juni 1880)
Gezin van Gerrit (Gerrit ) Schimmelpenninck (1790-1855)  geboren en gestorven Deventer
Hij is getrouwd met Anna Catharina Schimmelpenninck (Amsterdam 1791- Deventer 1853) op 27 september 1811
te Amsterdam,  hij was toen 21 jaar oud.

Kind(eren):

Machteld Aleijda 1812-
Hermina Eisabeth Maria 1815-1846
Jan Herman Adriaan  1817-1893
Willem  1818-1871
Antonia Catharina 1820-1898
Wilhelmina Adriana 1822-1822
Wilhelmina Adriana 1824-1893
Gerrit Schimmelpenninck  1829-1873
Christina Schimmelpenninck  1831-1908
Geboorte op 23 oktober 1853 te Groningen
=
Vader
Johan Wilhelm Blanken, 47 jaar oud, kapitein van beroep

Moeder
Antonia Catharina Schimmelpenninck, 33 jaar oud

Kind (vrouwelijk)
Antonia Catharina Anna Paulina Blanken, geboren op 23 oktober 1853 te Groningen

Opmerking
bij het eerste Regiment Vestingartillerie
- tweede luitenant tweede bataljon veldartillerie tot 5 januari 1830
- eerste luitenant vierde bataljan veldartillerie en adjudant generaal Du Bois, van 5 januari 1830 tot 2 mei 1842,
toel.: nam deel aan de Tiendaagse veldtocht
- kapitein tweede regiment artillerie, van 2 mei 1842 tot 1 mei 1848
- kapitein tweede regiment vestingartillerie, van 1 mei 1848 tot 21 oktober 1856
- majoor tweede regiment vestingartillerie, van 21 oktober 1856 tot 12 mei 1857
- majoor tweede regiment veldartillerie, van 12 mei 1857 tot 19 februari 1859
- stafofficier regiment veldartillerie te Amersfoort, van 19 februari 1859 tot 13 augustus 1860
- commandant tweede regiment vestingartillerie, van 13 augustus 1860 tot 19 januari 1861
- directeur der artillerie stapel- en constructiemagazijnen, van 19 januari 1861 tot 31 januari 1862
- minister van Oorlog, van 1 februari 1862 tot 31 mei 1866
- minister van Marine ad interim, van 5 februari 1866 tot 31 mei 1866

- tweede luitenant der artillerie, van 1824 tot 5 januari 1830
- eerste luitenant der artillerie, van 5 januari 1830 tot 2 mei 1842
- kapitein der artillerie, van 2 mei 1842 tot 21 oktober 1856
- majoor der artillerie, van 21 oktober 1856 tot 19 februari 1859
- luitenant-kolonel der artillerie, van 19 februari 1859 tot 19 februari 1861
- kolonel der artillerie, van 19 februari 1861 tot 19 februari 1863
- generaal-majoor der artillerie, van 19 februari 1863 tot 8 december 1866
- luitenant-generaal b.d., 8 december 1866

- adjudant in buitengewone dienst des Konings, van 24 januari 1866 tot 25 juni 1880
- lid Kapittel der Militaire Willemsorde, omstreeks 1872

opleiding(en)
officiersopleiding Artillerie- en Genieschool te Delft, van 21 mei 1820 tot 18 juli 1824

wetenswaardigheden
- Geboren als Oost-Fries. Werd op 19 januari 1852 genaturalisserd tot Nederlander
- Zijn vader was opziener bij het Hoogheemraadschap Delfland en kapitein-ingenieur der genie te Delfzijl

ridderorden
- Ridder vierde klasse Militaire Willemsorde
- Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
- Grootkruis Orde van de Eikenkroon, 29 mei 1866

hobby's
hydrografie, kartering land- en waterwegen

publicaties/bronnen
kaart van provincie Groningen (uitgegeven 1857)
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. I, 364

naam vader
W. Blanken,
Gerard Blanken geboren
s'Hertogenbosch 01 04 1848-
overleden te den Haag 23 07 1927
Overlijden op 30 december 1940 te
's-Gravenhage (geboren te Delft)
=
Vader
Willem Johan Lucius Grobbee

Moeder
Dijonisia Johanna Emmerentia van de
Watering

Overledene
Emmerentia Grobbee, 87 jaar oud,
zonder beroep
Partner
Gerard Blanken, Overleden
XVIII
Nu alleen dit. Dames, die zoo wat tot mijn stichting waren toegetreden, waaronder een die mij
letterlijk door een schriftelijken voetval had gesmeekt mij te mogen behulpzaam zijn *– begonnen al
gauw het hoogste woord te voeren, ja, mij zelfs te beduiden dat ik niets van de zaken wistVerbeel-
je! dàt te durven zeggen van en aan de persoon, die, heel alleen, de Vereeniging tot zulk 'n hoogte
had opgevoerd! t Percys – als in der tijd de heeren van Schiedam ('k geloof heusch dat ze bij
dezen een lesje hadden genomen) kreeg ik van de Haagsche dames, zwart op wit, den
gemoedelijken raad, mij niet verder met de zaken te bemoeien, in welk geval zij bereid waren mijn
naam aan de Vereeniging verbonden te laten. De eerste indruk van dien brief werkte zoo op mijn
lachspieren, dat er mij de oogen bij overliepen. 't Was ook waarlijk tè dwaas! te denken dat dit 'n
gunst zou zijn, afhankelijk van tweeden en derden '. En 't leken me toch overigens nog al
schrandere vrouwen. Evenwel, de heeren te Schiedam hadden ook den naam van schrandere
mannen. In oogenblikken waarin ik teleurstellingen en verdriet kan wegdenken, vraag ik wel eens
waaraan ik toch de eer heb te danken dat zooveel “schranderheden” zich steeds meester maken
van mijn denkbeelden of plannen. Men maakt er letterlijk jacht op. Die eer overkomt alle
planmenmakers waarlijk niet. Doch voet bij stuk. De dames hadden, om zoo te zeggen, nauwelijks
“den neus gestoken” in mijn werkzaam leven, neen! nog niet eens – zij wisten nog van niets - als
alleen dat de TentBazar zou plaats vinden, of zij meenden 't mij te kunnen Verbeteren.

* Mevr. Smissaert Blanken.
XXViii vervolg
Nu bezat een harer – die er bijzonder op gesteld was om te penningmeesteren - een flux de bouche,
dat, geloof ik, eenig is voor 'n Hollandsche vrouw. Daarbij – ik wist van den prins geen kwaad en
vermoedde dus niet in 't minst hoe dat flux de bouche iedereen om de vingers zou winden. Dat dit
toch zóo was, ondervond ik. En zoo stonden wij al heel gauw vier tegen een. Ondanks mijn goed
recht moest ik dus het onderspit delven. Dat ik dit niet met een “s'il vous plait, mesdames” deed, is
begrijpelijk. In tegendeel, ik verzette mij hevig, en verzet. . . wekt verbittering. De vrouwelijke
onderbaasjes moesten nu “à tout prix” bovenbazen worden en de eigenlijke bovenbaas moest – naar
den kelder. Zoo gaat het onder de menschen, ezeltje! Wees blij dat je maar een ezel bent – al heb je
den bijnaam van dom. Ik verzeker je, 't menschzijn is niet alles, van wege die schrandere mede-
menschheid, weet je.
XX

“En in welk opzicht zoudt gij gerehabiliteerd willen worden en bij wie?” “Bij wie? Bij onze Koningin,
Cadette, dat is de eerste vrouw van ons land, weet ge; niet omdat, bijvoorbeeld, dames mij bij Haar
hebben aangeklaagd, alleen om eigen stap te vergoelijken, nl. dien van zich te durven afschei- den
van een lichaam, dat onder bescherming der Koningin stond; niet omdat andere dames in persoon mij
bij de Koningin zijn gaan aanklagen, als iemand die de vijf niet bijeen had, enfin, om niets anders als
om der wille eener kwestie, die ik gevoeglijk een geldkwestie zou kunnen InOGImen. Ik begrijp er wel
niet veel van, doch spreek maar toe; 't zal u verlichten. - “Ge moet weten, Cadette, dat ik een
Tentoonstelling Bazar van vrouwelijke nijverheid en kunst had ontworpen, ten einde te zien op welke
hoogte die vrouwelijke nijverheid en kunst ten onzent stonden. Honderden vrouwen zonden er haar
arbeid heen, en die arbeid bestond uit allerhande soort, zoowel op nijverheidsgebied als op dat der
kunst. Alleen ontbrak er een kunstrichting, daar ik zelf veel liefhebberij in had, en dat deed mij denken:
kom, ik zet er ook boetseerwerk neer. Dat kopje op mijn schoorsteenmantel ziet er zoo aardig uit. “Zoo
gezegd zoo gedaan. Ik stuurde het dus naar de verzameling. Maar zie, mijn medebestuur, – 't had zich,
zooals ge weet, in 't hoofd gehaald, dat de ontwerpster en het hoofd der onderneming het vijfde rad
aan den wagen moest zijn - was van oordeel dat ik door aanraking de voorwerpen zou bederven, want
raakte ik iets aan dan riep men elkaar toe: “mej. P. komt ergens aan!” Datzelfde medebestuur nu
scheen het bust etje geen plaatsje waardig te keuren. Het zwierf dan hier, dan ginds, totdat eindelijk
een mijner vriendinnen, die, omdat ik bovendien ongesteld was, de behulpzame hand had geboden,
verzekerde dat het toch wat te erg was, indien er voor mijn werk geen plaats was in drie groote zalen.
En zoo kreeg het dan, evenwel eerst op den dag der opening van de Tentoonstelling, een uur voordat
de Koningin die zou bezoeken, een plaats '. Maar onthou dit ter dege Cadette, 't had, verschoppeling
als 't was, geen nummer, zoo als al die honderd en voorwerpen, en omdat het geen nummer was
waard gekeurd, was het ook niet geboekt, zo o als al die voorwerpen, tot het vod de rigste
speldekussentje toe. Nu; dat trok ik mij niet aan, want het was niet te koop, neen, voor geen goud en
voor niemand was het te verkrijgen. Onthou dat alles goed, Cadette. En nu verder. “ “U moet u maar
niet laten voorstellen, jufvr. P.” ” had de penningmeesteres gezegd, toen wij over het eventueele
bezoek der Koningin als beschermvrouw spraken. Maar onze burgemeester, die ambtshalve Hare
Majesteit ontvangen moest, dacht er anders over. Hij meende dat H. M. uitsluitend met de stichteres te
doen had en de andere dames maar “bijloopsters” waren. Nu, ik dacht, als H. M. mij spreken wil, zal Zij
wel naar mij vragen. Daar houdt het rijtuig stil. Daar treedt H. M. binnen. Daar stelt de burgemeester
mij als stichteres der Vereeniging aan H. M. voor, en daar steekt H. M. mij beide handen toe, onder de
vereerendste bewoordingen voor mijn streven, die eindigen met het verzoek om de dames, die mij ter
zijde stonden, aan haar voortestellen. Nu moet gij weten, mijn ezeltje, dat enkelen dier dames aan 't
hof kwamen en ik dus heel goed voelde dat die voorstelling aangenamer voor mij was, dan bijv. voor
de Penningmeesteres, en dat zij op zoo iets zeker niet verdacht was geweest.

* Mevr. v. d. M. d. L. d. K. te K. bevond zich ten mijnent, toen ik, diep bedroefd over die handelwijs,
thuis kwam,

Daarna verzocht H. M. mij, Haar rond te leiden. Toen – eere wie eere toekomt! – gedroeg de
Penningmeesteres zich allerliefst, want zij fluisterde mij nu en dan in, dat ik H. M. aan mijn rechterhand
moest laten gaan, iets waar ik in mijne confusie, want ik was waarlijk confuus, niet aan gedacht zou
hebben, en als zij de Koningin iets wilde laten zien, gaf zij 't mij als tusschenpersoon. Nu waren er een
menigte voorwerpen, die H. M. wilde koopen, maar juist allen, waarop Harer Majesteits keuze zich
bepaalde door te zeggen: “stuur dat naar den Haag!” of wel: “noteer dit voor mij!” waren, net als mijn
beeldje, slechts ter opluistering gegeven, dus niet te koop. Dit nu was ook het geval met een fraai
vuurscherm van veeren van een dame die zelve mee de honneurs van den verkoop waarnam. Maar
dat stuk was behoorlijk genummerd en werd daarenboven door de vervaardigster zelve aan H. M.
verkocht voor honderd gulden, waar van zij f 52 à 53 zelve behield ter vergoeding har er om kosten en
de 47 of 48 resteer en de gulden schonk aan de afd. Delft, waarvan zij vroeger secretaris was. Dit nu,
mijn ezeltje – onthou alles goed - werd al te gader opgeschreven in de boeken der Vereeniging en
staat er dus nog in te lezen. Na alles bezichtigd en van allerlei gekocht te hebben, passeert H. M. ten
tweedemale mijn bustetje, dat eerst dien morgen, ongenummerd, een plaatsje had bekomen, en dus
als een voorwerp, dat alleen ter opluistering daar stond, in niet een enkel boek of op niet een enkele
lijst werd vermeld, zoo als uit de boeken en registers van die dagen nog bewezen kan worden, zoodat
het in geen geval behoorde tot het gebied der penningmeester e s. “Van wie is dat?” vroeg H. M. “Van
mij, Uwe Majesteit. Ik heb zeer veel liefhebberij in boetseeren.” “Hé?” Toen bekeek H. M. het
aandachtig, waarna Zij vroeg: “Staat u dat aan mij af?” Die vraag klonk door de geheele zaal, ten
aanhoore van iedereen. Men heeft later verteld dat ik zou geantwoord hebben: “met alle pleizier, Uwe
Majesteit.” Ik geloof het wel niet, maar 't is alevel mogelijk, want, ezeltje, ik was “vreugdedronken”, zoo
als de dichters zeggen, door dat verzoek. Zooals ik zoo opgemerkt had, te koop was het beeldje,' dat 3
jaren lang op mijn eigen schoorsteenmantel zoo aardig stond – al was 't maar van gebakken klei en
rood als een dakpan, – te koop was het zelfs niet voor de Koningin geweest. Maar 't aan H. M. te
mogen schenken op Haar eigen verzoek, zie! wie zou zich in mijn plaats niet even “vreugdedronken”
hebben gevoeld. Welke tweede valt zoo iets te beurt ? Die woorden van het verzoek . . . ik vergeet ze
van mijn leven niet. Den toon zelfs hoor ik nog menigmaal. Want onze Koningin, die zoo velerlei, ik
hoor alle talen spreekt, kan natuurlijk die vreemde talen niet uitspreken als een inboorling. Zij
articuleert meer elk woord, van daar dat die zes woordekens mij zoo in 't geheugen zijn gegrift. Na het
vertrek der Koningin schreef ik, meer dan gelukkig, de eigen woorden van H. M. op een strookje
papier en zond dit naar huis opdat de mijnen zouden weten hoe blij ik was; zelfs telegrafeerde ik die
eigen woorden aan vrienden, die zich met mij zouden verheugen. Wat gebeurt? Den anderen dag
prijkte mijn bustetje met een – aangekocht door H. M. de koningin. “Wie heeft dat papier om mijn
beeldje gehangen?” – vroeg ik verbaasd. “Ik”, antwoordde de secretaris, “want de koningin heeft het
gekocht”. “Dat's onwaar. H. M. heeft verzocht dat ik het Haar zou
XX vervolg

afstaan. Na zoo dikwijls gehoord te hebben, wanneer Haar keus op iets viel:” “'t Is niet te koop,” zou H. M. zich
van dat te koop of niet te koop van dit voorwerp wel eerst erkundigd hebben bij de eigenares, die de eer had
Haar persoonlijk rond te leiden.” Ik werd uitgelachen en o! zoo pretensieus genoemd. “Maar denkt u dat de
koningin cadeaux van u aanneemt?” lachte de penningmeesteres schamper, wier werk, een teekening op
porselein, H. M. ook gezien, maar niet gekocht of gevraagd had. “Gij moest er een goede som voor eischen,
voor de kas, weet ge?” “Nimmer!” antwoordde ik. “Dat beeldje is voor geen duizenden te koop, maar het
afstaan aan de Koningin, dat's wat anders.” Er werd gefluisterd, gelachen, enz. Ik verruilde het “aangekocht”
met een papier, waarop stond: “op verzoek afgestaan aan H. M.” Later vond ik dit eenigzins pedant en ik nam
het weer weg. Het feit werd echter ruchtbaar. Van alle kanten feliciteerde men mij met de fijne onderscheiding,
die H. M. mij had bewezen, terwijl de dagbladen de heuschheid van de Koningin tegenover de stichteres der
vereeniging niet weinig roemden. Dit scheen de Penningmeesteres en de Secretares toch geweldig te
hinderen. Nogmaals vermaanden zij mij – geld te vragen. Ik maakte er mij boos over. Al had mij armoede
bedreigd . . . hoe indigne zou 't dan nog van mij geweest zijn, geld te vragen voor iets dat men eerst heeft
cadeau gemaakt. Ik begrijp nog niet hoe zoogenaamd fatsoenlijke vrouwen zich zoo iets vernederends in, 't
hoofd konden halen of een fatsoenlijke vrouw voorstellen. Al spoedig daarop verspreidde zich het praatje, dat
ik de geheele historie had verzonnen: dat de koningin de buste net als zooveel andere voorwerpen had
gekocht. Of ik het tegensprak, het baatte niet. Men zei ronduit: “zij liegt.” Nu, dat was Hollandsch!

Maar ezeltje – ik weet niet of de brieven, die H. M. de koningin ontvangt, bewaard worden, anders zou ik
zeggen, uit de mijne van die dagen zou te bewijzen zijn dat ik H. M.'s eigen woorden heb herhaald, toen ik H.
M. bedankte voor de eer, die Zij mijne onderneming had bewezen door een bezoek. En dit zou ik toch wel
gelaten hebben, als ik iets verzonnen had, hé ? Daarop verzocht Haar Secretaris mij, dat ik de buste zou
voegen bij de artikelen die H. M. had aangekocht, opdat alles te gelijk in ontvangst kon worden genomen. Dat
nu was het overtuigendst bewijs, dat H. M. de buste niet had gekocht; juist had ik ze echter aan een der
dienstdoende kamerheeren gestuurd. Een paar uren later ontving ik, per telegram, van den heer van
Wickerlin het bericht, dat er iemand zou komen om de voorwerpen aftehalen. Te een uur kwam de meid
zeggen: “jufvr. daar is, verbeeld u, iemand van de Koningin.” Ik was natuurlijk minder verbaasd. Ik stond de
bode te woord, die mij verzekerde dat H. M. de meeste zorg voor de buste had aanbevolen, “Ik hoop maar dat
ze goed overkomt!” zuchtte ik om mijn voorbarigheid; “hoe ligt toch kon ze onderweg verongelukken. En wat
de aangekochte voorwerpen betreft, die zijn te 's Hage bij de penningmeesteres.” Toen moest ik den bode
een bewijs geven dat hij gerechtigd was ze te ontvangen. H. M. of Haar secretaris erkende mij dus wel degelijk
als hoofd, als de eenige met wie Zij in deze te doen had. O, u zult er wel bericht van krijgen, wees daar gerust
op,” antwoordde de bode. En hij ging. 14 dagen – verbeeld je, mijn ezeltje – 14 dagen waren verloopen en
nog had ik niets gehoord. Maar zie! daar ontving ik een schriftelijk verzoek van de penningmeesteres om den
prijs op te geven van de buste, terwijl zij mij, tot staving van haar recht tot die vraag, een kopy toezond van
een brief van den Secretaris van H. M.

Ik stond als verpletterd, want uit dien brief bleek – hij ligt bij mijne overige papieren in Delft, dus ik kan hem
niet voorlezen – dat H. M. het objet d'art wenschte aangemerkt te zien als “achat”. De brief was een fransche
en blijkens den aanhef een antwoord op een fransche van de penningmeesteres. “Hoe illoyaal! hoe
intriguant! hoe beneden alles!” riep ik verontwaardigd uit. De buste is noch genummerd, noch geprijsd, noch
ooit genoteerd geweest, als behoorende tot de voorwerpen van de Tentoonstelling. De inmenging van de
penningmeesteres zou dus reeds onvergeeflijke bemoeizucht verraden, indien er nooit een woord gewisseld
was over die buste. Maar na zooveel woordenwisselingen, heb ik geen naam voor zulk een daad, want zeer
zeker heeft zij aan den secretaris in dier voege geschreven - dat de Koningin heeft moeten zeggen: “Vraag
den prijs?” 't Was voor heden te laat, maar den anderen dag spoorde ik naar den Haag. 'k Had per telegram
belet gevraagd bij den secretaris. Hij was ziek – toch ontving hij mij. Ik deelde hem openhartig alles wat de
buste betrof mee. De goede man...! Hij had met mij te doen. Toch zocht hij de andere te verschoonen. Ter
vergoelijking van de illoyauteit verhaalde hij mij op zijn beurt dat de dame van den vuurscherm, – herinnert ge
't u nog, ezeltje? Zij die van de f 100, voor haar vuurscherm te ontvangen, f 47 à f 48 geschonken had aan de
Delftsche afdeeling – bij nader inzien H. M. had gevraagd om haar arbeid oók als cadeau aan te merken, dat
H. M., dien eenmaal gekocht hebbende, dat verzoek beleefdelijk van de hand had gewezen, omdat zij de
onderneming door dien aankoop meende bevoordeeld te hebben; dat daarop de penningmeesteres zich had
gewend tot hem met eenige vragen en opmerkingen in betrekking tot de buste van mej. Perk. En H. M.
daarna gemeend had geen verschil te mogen maken tusschen de dames. Behoef ik de intrigue nader toe te
lichten of te verzekeren dat ik aan den secretaris inzage van de boeken beloofde, opdat hij zich zou kunnen
overtuigen dat het geld, voor den vuurscherm te ontvangen, reeds was weggeschonken. Gelukkig twijfelde hij
niet aan mijn verzekering – want de boeken zou ik zeker niet in handen hebben gekregen. Ik sprak lang en
veel met den waardigen zieke, die niet weinig onthutst was over de zekerheid dat H. M. gecompromitteerd
moest zijn door een dergelijk feit, en mij daarom verzocht, door geld te accepteeren, de zaak te sussen. “Eer”
– antwoordde ik, – “werp ik ze voor de oogen van H. M. zelve in stukken, dan dat ik geld aanneem voor iets,
dat ik op Haar verzoek met zooveel vreugde afstond.” “Nu – nu – bedaar.” Ik verontschuldigde natuurlijk mijn
heftigheid maar ik was ook ten einde raad. De goede man nam ze mij echter niet kwalijk. Hij voelde zeer goed
wat er in mij moest Omgaan. “Luister eens” – hernam hij – “wij zullen de zaken zien te schikken. Laat alles
maar aan mij over; H. M. is van zins u ten Harent te ontvangen. Blijft Zij bij dit plan, dan kunt gij in persoon de
onaangename kwestie uit de wereld helpen.” Ik was meer dan voldaan en bedankte den heer van Wickerlin
hartelijk voor zijn welwillendheid. Heel wat gecalmeerd ging ik terug. Een à twee dagen later had de
penningmeesteres, die zich zoo onheusch in mijn aangelegenheden had gemengd een brief van den heer
secretaris ontvangen, die haar berichtte dat H. M. het “objet d'art” aanmerkte als een geSchenk. Dat was een
satisfactie. De fijn gesponnen list had dus tot niets geleid.

Een paar dagen later werd ik ten hove verwacht. Vooraf bezocht ik den heer van Wickerlin. “Nu een raad”,
voegde hij mij toe. “Bedank H. M. voor de eer de buste bewezen en spreek verder over niets.” Ik deed alzoo.
Maar zie, ezeltje, na verloop van twee volle jaren malen mij, vooral als die tic mij zoo kwelt, dat ik niet werken
kan, ook allerlei ideën van mijn bustetje in 't hoofd en rijst de vraag gedurig : zou H. M. ooit hebben gemeend
dat ik, door tusschenkomst der penningmeesteres, geld had zien te krijgen voor iets dat ik eerst had
geschonken. En dan tob ik er dezer dagen erg over, dat ik die eenige gelegenheid, toen ik de eer had een
tête à tête met H. M. te hebben, ongebruikt heb laten voorbijgaan om mij volkomen te rechtvaardigen. Zij, die
mij kort te voren zoo hartelijk had begroet en zoo vereerend toegesproken – Zij zou mij toch wel hebben
aangehoord. En zie! vroeger troostte ik mij altijd met de zekerheid dat anderen mij zouden rechtvaardigen,
want toen tal van beschuldigingen over verwarringen in het finantieel beheer enz. bleken onwaar te zijn, en
maar uitgestrooid om mij in een ongunstig licht te stellen en mij van de piedestal te rukken, waarop mijne
werkzaamheden mij onwillekeurig hadden geplaatst, zou het nieuwe Hoofdbestuur mij ook bij H. M.
rechtvaardigen. Het deed werkelijk daartoe den eersten stap bij den goeden, maar meer en meer
verzwakkenden secretaris, die beloofde zoodra H. M. uit Engeland terug zou zijn – de Koningin was toen
uitlandig, – er gelegenheid toe te zullen verschaffen. 't Was hem echter niet gegund ten mijnen voordeele ooit
meer een woord der geliefde Vorstin toe te spreken. Hij overleed vóór dat Zij was terug gekomen. En zoo
bleef alles – zoo als het was. Wie zou ook den handschoen voor mij opnemen, nu de edele man dit niet meer
kan ?
XXIV
Zoo sprak ik in mijn droom. Ja, meer dan dat... want gelijkertijd riep ik eenige vrouwen tot verantwoording
voor de vergrijpen aan mij gepleegd, bestaande in: Mij ontnomen te hebben: de genegenheid van H. M.
de Koningin en de sympathie mijn er landgenooten, zoo mede: mijn goed en naam geroofd, mijn
gezondheid verwoest, mijn tijdschrift vermoord te hebben.

XXIV vervolg
de rechtbank der publieke opinie

de dames: mevr. St... v. d. Ch. s te Delft,   
Anna Storm-van der Chijs
mej. L. W..... ts. te Delft,                             Louise Wijnaendts
mevr. Sm...... t, Bl....n te 's Hage,               Smissaert Blanken
mevr. H....... n v. R..... k te Delft,                 P.J. Haverkorn van Rijsewijk
de dames W. . . . . . . . k te Amsterdam      Anna en Hillegonda Wolterbeek
mej. H ..... n te Rotterdam enz.                   Hoffmann
XXIV vervolg 2

En nu gij, mevrouw Sm...... t Bl.... n!

Ontken dat heersch- en eerzucht u verleid hebben tot het plegen van velerlei, waarover een waardige
vrouw zich ter dood toe moet schamen.

Ontken dat gij zoo gaarne penningm. wildet zijn, dat uw “flux de bouche” mij verleiden kon, u te
veroorlooven de kas over te nemen, toen ik daartoe niet gerechtigd was, omdat gij nog niet waart
benoemd.

Ontken dat mijn zwakheid om u ter wille te zijn - afgekeurd door mijn medeoprichtsters – mij onmiddellijk
aan u deed berichten dat gij eerst dàn de kas mocht overnemen, wanneer gij in functie zoudt zijn
getreden.

Ontken dat gij in uw voorbarigheid aan de afgetreden pen

ningmeesteres uw komst reeds had verwittigd en de verwarring, die toen ontstond, de vrucht was van die
voorbarigheid.

Ontken dat gij abusievelijk mej. M. P. v. B. hebt uitgenoodigd lid te worden van het reeds voltallig
Hoofdbestuur in plaats van haar voor te stellen zich aan 't hoofd te plaatsen van de afd. 's Hage. Ontken
dat al deze en meerdere vergissingen door u, ten laste gelegd aan mij, als bewijsmijner verwardheid van
hoofd, en totale ongeschiktheid tot samen werking, uitsluitend de vruchten zijn geweest uw er te groote
geestdrift voor het doel. Ontken dat gij uit overdreven nauwgezetheid (volstrekt in tegenspraak met uw
vroegeren haast om de gelden der kas in handen te krijgen,) die gelden – op wèlke aanmaning ook –
niet hebt willen terug geven dan eerst zeven maanden na uw officieele aftreding, door welke zonderlinge
nauwgezetheid er een niet gering nadeel aan de Vereeniging is toegebracht, omdat gij weigerdet te
voldoen de renten van die zeven maanden, zooals elk beheerder van gelden zou hebben uitbetaald aan
rechthebbenden.

Ontken dat gij in overleg met een compagnon als de secretaris W....... s getracht hebt mij te doen

verdenken van het verduisteren van gelden. "

* In het jaarverslag der penningmeesteres waren groote sommen op mijn naam geschreven. Ik ontdekte
dit eerst bij het corrigeeren der proef. Onmiddellijk berichtte ik haar dat de cijfers niet aldus konden
worden afgedrukt, maar dat er moest worden bijgevoegd aan wie ik die gelden had uitbetaald.

In plaats van die verzekering te billijken, lieten de penningm. en de secr. ijlings dezelfde fautive opgave
elders drukken en onder de leden verspreiden, niettegenstaande beiden ook door mijn uitgever was
geschreven dat het zeer uitvoerig verslag geheel in proef stond. De Vereeniging mocht daardoor
bovendien twee verslagen betalen. “Hony soit qui mal y pense!”

V e r d e r :

De dames hebben hier en ginds hare verbazing te kennen gegeven over de hooge cijfers en het bedrag
mijner uitgaven aan porto's en frankeeringen. Zij hebben echter over 't hoofd gezien dat, tijdens de
oprichting der Vereeniging, de frankeering nog niet gedwongen was (Oct. 70)
XXIV vervolg 3

en de brieven destijds buiten de provincie met 10 cents moesten worden betaald. En alle dames waren niet
zoo beleefd inlichtingen te vragen per gefrankeerden brief. Mevr. B. . . . r te Arnhem zou bovendien kunnen
getuigen hoe schrikbarend mijne correspondentie in zake A. a. was. Terwijl ik, van haar huis uit, eenige dagen
naar Bonn was geweest, waren er zoovele brieven voor mij ten harent bezorgd, dat zij ze voor de aardigheid
als een baksel spiering op een vrij groote ronde tafel had uitgespreid, terwijl mevr. O-H. (een der dames
medeoprichtsters) even gaarne verklaren zal, zooals zij reeds ter mijner rechtvaardiging indertijd schriftelijk op
dergelijke aanmerking verklaard heeft, dat het ongelooflijk was welke paketten brieven dagelijks kwamen en
gingen, als ik bij haar logeerde. De dames vergaten dat ik, heel alleen, als 't ware die honderden vrouwen om
mij heen had geschaard, nu in persoon, dan per brief, en 't niet te vergen was, dat ik tijd en kracht gratis aan
de belangen der V., offerende, met volstrekte verwaarloozing van eigen werkzaamheid en studiën, óok nog
het reisgeld zou toeleggen, dat ik mij gedwongen zag gedurig uittegeven, als dames mij moesten spreken of ik
dames had te raadplegen. Mej. W . . . . . . . s moge sterk genoeg zijn en er niets in vinden om in de 3de klasse
te reizen, ik ben daarvoor niet sterk genoeg, ook vond ik daar wel iets in, omdat ik gewoon was de eerste te
gebruiken. Bij gebrek aan equipage zag ik mij ook gedwongen een vigelante te nemen voor de vergaderingen
in den Haag, én omdat ik toen zoo ver van het station te D. woonde, dat ik, teergevoelig als mijn gestel is, er
niet te voet heen kon gaan, èn omdat de vergaderplaats aan het eind van 't kanaal te 's Hage, mij ook aan 't
Haagsche station dwong een rijtuig te nemen. Ziedaar wat den laster aanleiding gaf om rond te strooien dat ik
rij partijtjes aanlegde uit de kas der Vereeniging, een verhaal dat een Leeuwardsche familie mij in een
spoorrijtuig heeft gedaan, als gepubliceerd “qua feit” op de groote vergadering te Leeuwarden.

Hoe verregaand beleedigend mevr. Sm. . . . . . t Bl.... n mij bejegenen kon in hare kwaliteit als
penningmeesteres getuige ook dit:

De paketten, die voor de Tentoonstelling-Bazar ten mijnent werden bezorgd door “van Gend en Loos”,
bedroegen aan porto's dikwijls tot jf 10.- toe. Die paketten werden dikwijls zeer vroeg in den morgen gebracht,
terwijl men later om de vracht kwam, die de dienstbode betaalde en mij onmiddellijk opgaf. Gemakshalve
noteerde ik dan de som die ik der dienstbode terug had betaald. Mevr. Sm. ... .. t eischte echter specifieke
opgaven, met de woorden dat ik dan maar bij “van Gend en Loos” om de boeken moest zenden, ten einde die
te kunnen verifieeren met mijn opgaven. Radeloos onder hare beleedigende verdenking, als of ik, die mijn tijd,
mijn kracht, kortom alles opofferde aan de Vereeniging, mij vergrijpen zou aan het verduisteren van stuivers,
liet ik eens om die boeken vragen. Natuurlijk kreeg ik een weigerend antwoord en een niet hupsche
boodschap er bij. Toen bij de ontvangst van nieuwe paketten de besteller er mij over aansprak en ik alzoo
genoodzaakt was dezen te zeggen waarom ik een inzage wenschte, verzekerde hij, dat die weinig baten zou,
omdat op het Delftsche boek slechts genoteerd stond de vracht van Rotterdam of Amsterdam met
tusschenliggende plaatsen naar Delft. Ik heb mij dus nooit tegenover mevr. Sm... .... t van den blaam kunnen
zuiveren, die 't haar goeddacht op mij te werpen, omdat eenige afd. bestuurderessen op de bemerking, dat de
kisten franko waren ingewacht, verzekerden dat zij gefrankeerd waren geweest. Gaarne geloof ik dat
vergissingen in dezen plaats kunnen hebben. Zelfs hier in Valkenburg betaal ik dikwijls 1 à 2 francs transport
voor paketten, die ik later verneem dat mij franko moesten zijn bezorgd, maar moest IK, IK, IK daarom worden
verdacht! En kan het te verwonderen zijn, dat medebestuurderessen, die mij aldus durfden te beleedigen, als
gegronde klacht hebben kunnen aanvoeren, dat ik ze nooit verwelkomde met een vriendelijk gelaat?

Ontken dat gij in Zwolle, Deventer en Zutfen uw “flux de bouche” hebt aangewend, om mij bij mijn vrienden te
besmalen. Ontk en dat gij u zelf niet ontzien hebt van uw toegang ten hove – als oud-ministers dochter –
gebruik te maken, om H. M. de Koningin, die mij zeker tè minzaam in uw schatting had bejegend, tegen mij in
te nemen (ik meen wel reeds daags na Haar - bezoek te Delft.) Ontken dat gij door de dames H.... t uit 's Hage
en Sn. . . . . . r uit Leeuwarden hebt getracht de leden te 's Hage over te halen de eerste groote vergadering
bij te wonen, ten einde, nà mij gedwongen te hebben mijn functie neer te leggen, te zorgen dat ik zou
uitgesloten worden bij een herbenoeming van het Hoofdbestuur. Ontken dat gij u voorzien hadt op die
vergadering van een advokaat, opdat een rechtsgeleerde u zou bijstaan in het onverhoeds neerwerpen van
een twistappel. (De statuten) Ontken dat gij, zonder u te bekreunen om het doel dier vergadering, beschreven
in den oproepingsbrief, van die vergadering een schanddaal hebt zoeken te maken voor de geheele
vrouwenwereld. Ontken dat gij mijn klacht: “mej. v. B gaf mij slechts een half reglement, aan haar hebt
oververteld met verandering van half in valsch. "

Ontken hetgeen ik u ten laste leg in hoofdstuk XX en Er k en daarna : “zoo wat de mensch in 't verborgen doet
't zal hem in 't openbaar worden vergolden.

* Ook dit feit moet toegelicht. In mijn onbeschrijflijke onrust dat de eerste groote vrouwenvergadering ten
onzent belachlijk zou worden, was ik met mijn waardige medeoprichtsters vrouwe Oudemans-Havelaar en de
Jong van Beek en Donk-Nahuijs, die niet tegenwoordig konden zijn, overeengekomen, een der heeren leden
uittenoodigen zich met de leiding te belasten. Wij vonden er geen schande in, openlijk te bekennen dat wij in
dezen nog moesten ter schole gaan, en mij dacht, een heer die gewoon was vergaderingen te leiden en dien
de zaak ter harte ging, hij zou mijn taak beter kunnen verrichten dan ik zelf.

De dames Sm. ... .. t c. S. weigerden dit volstrekt. Ik weigerde op mijn beurt mevr. S. mijn plaats aftestaan,
omdat zij mijns inziens wat tè lichtzinnig dacht over een in mijn oog heilig uur, en ook omdat zij steeds
uitvluchten had gezocht om zich op de vereischte hoogte van den stand van zaken te stellen. Ik tobde
inmiddels geweldig over de vergadering, die zoo licht ten spot van Nederland kon worden. Om mij te
bemoedigen beloofde mej. v. B. mij haar vader te verzoeken om een leiddraad, welk aanbod ik dankbaar
aannam. Er was echter de voorwaarde aan verbonden, dat ook ik zou aftreden, ten einde aan de wet te
voldoen om den leden een nieuw bestuur te doen kiezen. Mej. v. B. hield woord. Zij bracht mij een leiddraad,
die echter niet verder ging en ook niet verder kón gaan, dan tot het oogenblik dat ik mijn functie neerlegde.
Destijds had ik echter gemeend, dat zij mij ook verder tot baak zou zijn. Op grond daarvan zei ik, als ter loops,
aan mevr. S., van de vergadering sprekend: “ 't reglement was maar een half.”

't Behoeft niet gezegd te worden, dat mej. van B., die het destijds èn met mij èn met de zaak zoo goed meende
en haar vader zeer vereerde, zich onuitspreeklijk gegriefd gevoelde om de beleediging, die ik dien vader
aandeed, toen mevr. S. haar verzekerde dat ik haar beschuldigde mij een valsch reglement gegeven te
hebben.
XXIV vervolg 4

En gij mejufvr. L. W..... ts? gij die mijne schriftelijke woorden van verzoening, in 't belang der Vereeniging,
beantwoorddet met een schriftelijk schamper: “maak eerst dat ik u acht en kan.”


Hebt gij – kind dat gij waart – tegenover de achtenswaarde vrouwen, die mij toen nog ter zijde stonden en
bij wie ik u wel wat ondoordacht binnenleidde, ter goeder trouw als ik was – hebt gij er wel ooit aan
gedacht hoe onvoorzichtig ik u over het paardje heb getild, door u tot mede-Hoofdbestuurderes te
benoemen?

Onderwijs nimmer geschiedenis op uw zondagschool, want nadert gij een donkere vlek, bijv.
“koningsmoord”, gij zoudt den kleinen de vloekwaardigheid van zoo'n misdaad voorhoudend, uw eigen
vonnis vellen, want misdadiger, handeldet gij, nog wel met lachjes op de lippen.

Koningsmoorders waren meest altijd huurlingen en gij stond als vertrouweling tegenover mij.

Lach niet om mijn vergelijking; Arbeid adelt was indertijd gelijk aan een koninkrijk, toen ik u alleen op den
naam van vroom en hulpvaardig, arglooze die ik was, uitnoodigde mij behulpzaam te zijn en u zelfs mijn
plaats aan eigen schrijftafel afstond.

Herinnert gij 't u niet meer, hoe gij, ontsteld over de overdreven ijver van een mevr. Sm..... t, die letterlijk
door een schriftelijken voetval gesmeekt had mij behulpzaam te mogen zijn, hoe ge mij voor haar
waarschuwdet als vermoedelijk zeer eerzuchtig; hoe gij eischtet, onder bedreiging van te zullen
terugtreden, indien ik weifelde, haar achterna te rijden – opdat zij niets doen zou, vóór dat zij tot “iets
doen” zou gerechtigd zijn. Herinnert gij u niet meer hoe de meid vloog om een rijtuig te bestellen ?

Weet gij nog wel hoe gij later weigerdet secretaris te zijn, omdat gij uw naam niet wenschtet gedrukt te
zien. Edele eenvoud! kortzichtige die ik was, toen ik mej. v. B., die zoo heel gaarne mijn secretaris zou
geweest zijn, opofferde aan u, die meendet u te vernederen als gij mijn secretaris heette – aan u, die
slechts een hoofd had - terwijl zij bovendien een hart bezat, " niet in staat tot zooveel verraad als door u
is gepleegd, door u, die het volkomenst vertrouwen beloond hebt met een zedelijken moord.

Neen – neen – roer nimmer “geschiedenis” aan, want dit boek komt door duizend exemplaren in dubbel
zooveel duizend handen. En uit den mond der kinderen zoudt gij uw vonnis vernemen.
Tentoonstelling-bazar van Vrouwelijke. Nijverheid en Kunst 1871 te Delft
Koningin Sophie
Koningin Sophie (Stuttgart, 1818 –
Den Haag. 1877) was de tweede
dochter van de koning Wilhelm I van
Württemberg en grootvorstin
Catharina Paulowna van Rusland. Ze
trouwde in 1839 met de latere koning
Willem III. Van 1849 tot 1877 was ze
koningin der Nederlanden.
blz 38
Het derde besprekingspunt
De zorg van het Hfddepot gedu
rende de zomermaanden geeft
aanleiding tot veel gedachten
wisseling. Algemeen is het voor
deel dat de verantwoordelijk
heid meer op de depothoudester
zal moeten rusten. Mevr Smis
saert zegt echter dat deze hier
toe niet geheel in staat is.
De meening dat de thesaurie
van het Hfdbestuur geschei
den moest zijn van de ad
ministratie van het Hoofddepot
wordt bestreden met de opmerking
dat de dagelijksche bestellingen
blz 39
gen hierdoor groote vertraging
zouden ondervinden.Na veel
geopperde en verworpen denk
beelden wordt besloten de de-
potcommissie uit te breiden
uit de leden van het haag
sche afdeelingsbestuur. Me
vrouw Smissaert zal intus
schen trachten zooveel haar
mogelijk is, aan de zorg der
depothoudere over te laten,
opdat deze meer geroutineerd
worden
Johan Hendrik Louis Meijer was leerling van George Pieter
Westenberg en Jan Willem Pieneman. Hij werkte in de stijl van de
Nederlandse romantiek, zoals die in de eerste helft van de
negentiende eeuw dominant was in de Nederlandse schilderkunst.
Meijer maakte landschappen en vooral ook zeegezichten. Meijer
woonde en werkte lange tijd in Deventer. In 1841 vertrok hij naar
Parijs en later vestigde hij zich in Den Haag. Hij was de leermeester
van Matthijs Maris. Meijer overleed in 1868 op 57-jarige leeftijd in
Utrecht.
Afdeling Zutphen 23 02 1872
O.a. A.C. Blanken-Schimmelpenninck tegen o.a A. de Jong van Beek en Donk
over noodzaak afzetting B. Perk
blz 28
Een door de penning
meesteres uit te brengen ver
slag over het hoofddepot is
aan de orde. Deze leest dit
met de meest mogelijke naauw
keurigheid. Een uittreksel
hiervan luidt als volgt
Den 25sten November jl. werd
het Hoofddepot geopend,
en gesteld onder toezicht van
de dames Hingst en Smissaert,
die Mej. de wed. J. Hindt (?) tot
Depothouderes kozen. Op den
1ste Jan 1873 waren er voor ruim
f3000 aanwezig, en bleek het
dat geen enkel stuk vermist
werd.
Volgens bepaling der alg.
Vergadering leverde de Haag
sche Afdeeling, de bij haar
Blz 29
ingekomen giften, en gemaakte
goederen aan het depot, ter waar
de van f1044.77.
Verder nog aan giften ontvan
gen f 1575.00 en bij de  etc



Blz 31
Mevrouw Hingst en Mevr
Smissaert zullen voorals
nog de algemeene verga
dering bij zich ontvangen.
Waldorp
Elsje adriana gerth uit amsterdam gestorven 27 juni 1930
den haag  oud 63 ouders jean engelbertus henri en
emilie louise beunis
ongehuwd huishoudster
Amersfoort
Carolina Dido Cecilia Collot d'Escury, geboren op 26 maart 1829 te
Leiden, wonende te van Campenlaan
Elsje Adriana Gerth, geboren op 11 januari 1868 te Amsterdam,
wonende te van Campenlaan, Gezelschapsjuffr van beroep
Hermina Elisabeth Storm, geboren op 22 augustus 1864 te Schagen,
wonende te van Campenlaan, Gezelschapsjuffr van beroep
ouders Ferdinand Bordewijk 1884-1965
Hendrik Ferdinand Bordewijk 1839-1920
Johanna Wilhelmina Apolonia van Bijlevelt 1852- 1917

Toen hij 9 was verhuiste de familie van Amsterdam naar
Den Haag. (1894)
Van februari 1900 tot april 1904 woode het gezin Bordewijk
aan de Nassau-Zuilenstraat 8 te Den Haag.
Jean Engelbertus h gerth geboren 07
1841 Amsterdam Waals-Hervormd
Ouders
Johan Daniel Gerth, Gemeente
Ambtenaar te Amsterdam en
Elsje Adriana Engbertsen

Smalepadsgracht 878 ongehuwd
Prinsengracht 541 ongehuwd

Haarlemmer Houttuinen 66

brouwersgracht 158, 676
Overlijden op 14 maart 1915 te
Zutphen
=
Vader
Adrianus Johannes Beunis, zonder
beroep

Moeder
Henriette Honorine Le Grand, zonder
beroep

Overledene
Emilie Louise Beunis, 72 jaar oud,
zonder beroep
Geboren en woende te Amsterdam
Gescheiden partner
Jean Engelbertus Henri Gerth, zonder
beroep
Overlijden op 07 januari 1890 te
Nuenen
Overledene
Jean Engelbertus Henri Gerth
geboren te Amsterdam, oud 48 jaren,
van beroep zonder
Overlijden op 14 september 1902 te
Zutphen
=
Vader
Jean Engelbertus Henri Gerth, zonder
beroep

Moeder
Emilie Louise Beunis, zonder beroep

Overledene (vrouwelijk)
Emilie Louise Gerth, 31 jaar oud,
zonder beroep

Opmerking
Wonende te Ede en aldaar overleden
in krankzinnigen gesticht
Overlijden op 24 juli 1873 te Naarden
=
Vader
Jean Engelbertus Henri Gerth
van beroep makelaar

Moeder
Emilie Louise Beunis

Overledene (mannelijk)
Adrien Jean Gerth, geboren te Amsterdam, 10
weken jaar oud
Ouders wonen te Amsterdam
Huwelijk op 28 maart 1867 te
Amsterdam
=
Vader van de bruidegom
Johan Daniel Gerth, ambtenaar van
beroep
Moeder van de bruidegom
Elsje Adriana Engbertsen
=
Bruidegom
Jean Engelbertus Henri Gerth,
geboren te Amsterdam, 26 jaar oud,
kantoorbediende van beroep
Bruid
Emilie Louise Beunis, geboren te
Amsterdam, 24 jaar oud
=
Vader van de bruid
Adrianus Johannes Beunis
Moeder van de bruid
Henriette Honorine Legrand
Kerkstraat 19      juni 1888
- Emilie louise Beunis hoofd  22 aug 1889 medemblik kr. gesticht
- Elsje Adriana 28 sepr 89 Den Haag
- Emilie Louise aug 89 ? dl 450 fo 19
Singel 198
fam. Bordewijk
gerth aug 89 Den Haag
Echtscheiding 1888
Brouwersgracht 158
Gerth , makelaar, 28 maart 1867 tot
mei 1879
- Elsje Adriana 11 01 68
- Honorine Henriette 05 06 69
- Emelie Louise 04 12 70
- Jean Engelbert henri 26 06 78
- Celestine Caroine 14 09 79
Waals Hervormd
Rokin 103
Gerth, makelaar, mei 70 mei 79
- Elsje Adriana 11 01 68
- Honorine Henriette 05 06 69
- Emelie Louise 04 12 70
- Jean Daniel 26 04 72
- Jean Engelbert henri 26 06 78
Noorderstraat 38  11 juni 87 juni 88
- Emilie Louise Hoofd
_ Elsje Adriana
- Honorine Henriette
- Emilie Louise
- Jean Engelbert Henri okt 87- 8 dec 87 Alphen
Patientenregister
Registratie op 1 januari 1889 te
Amsterdam
Geregistreerde
Emilie Louise Beunis, geboren op 6
februari 1843 te Amsterdam

Extra informatie
Instelling        Buitengasthuis
Zij is geboren op 26 maart 1829 in
Leiden, Z.H..
Zij is overleden op 10 oktober 1906 in
Amersfoort, Utr., zij was toen 77 jaar
oud.
Berend LEWE van ADUARD geboren Oosterstraat Groningen, gedoopt Nieuwe Kerk Groningen 11-02-1787, overleden Leiden
13-06-1839, zoon van Otto LEWE van ADUARD en Anna Isabella van SWINDEREN.

Hij was lid Provinciale Staten van Holland.

Berend is getrouwd Leiden 28-08-1812 met Susanna TAK, geboren Middelburg 02-03-1791, overleden Arnhem 16-11-1853,
dochter van Abraham TAK en Clara le POOLE.

Uit dit huwelijk:

Otto Adriaan LEWE, geboren Leiden 18-06-1813, overleden Pisa (Italië) 19-04-1836. Student Rechten en militair.
Clara Suzanna LEWE, geboren Leiden 28-09-1814, overleden Leiden 10-04-1818.
Anna Sophia Isabella LEWE van ADUARD, geboren Leiden 21-11-1816, overleden Den Haag 27-08-1866.
Zij is getrouwd Rozendaal 24-10-1845 met Charles Lucien Marin SMISSAERT, geboren Zwolle 04-12-1812, overleden Den
Haag 16-08-1897, zoon van Marinus Adriaan Perpetuus SMISSAERT en Maria FEITAMA.
Susanna Geertruida Wilhelmina LEWE, geboren Leiden 30-03-1818, overleden Utrecht 15-11-1866.
Zij is getrouwd Rozendaal 30-06-1842 met Edward van LIJNDEN, geboren Nijmegen 16-05-1812, overleden Baarn 05-09-1890,
zoon van Derk Reinhard Johan van LIJNDEN en Cornelia Henrietta HUIJDECOPER.
Klara LEWE, geboren Leiden 13-10-1819, overleden Leiden 28-06-1827.
Overlijden op 30 december 1940 te
's-Gravenhage
=
Vader
Willem Johan Lucius Grobbee

Moeder
Dijonisia Johanna Emmerentia van de
Watering

Overledene
Emmerentia Grobbee, 87 jaar oud,
zonder beroep (1853-1940)
Partner
Gerard Blanken, wonende te roltype:
Overleden echtgenoot / echtgenote
Aangever
Gerard Hendrik Bevers, 68 jaar oud,
bode van beroep
Overlijden op 23 juli 1927 te
's-Gravenhage
=
Vader
Johan Wilhelm Blanken

Moeder
Antonia Catherina Schimmelpenninck

Overledene
Gérard Blanken, 79 jaar oud, zonder
beroep
Partner
Emmerentia Grobbee, wonende te den
Haag (alwaar zij overleed 30 12 1940)
Hiermede eindigt deze korte levensschets van den Kolonel Gey van Pittius, die
al zijne bevorderingen en eeretekenen op het slagveld, en niet één derzelve door
anciënniteit verkregen heeft, en in zijne steeds buitengewone werkdadige
Militaire loopbaan, ongeacht vier bekomene verwondingen en vele zware
ziekten, ten gevolge der hevigste vermoeijenissen en bivouakken, in de koudste
zowel als verbrandende luchtstreken ondergaan, gedurende zijne twee en dertig
jarige Militaire loopbaan, waarvan twintig jaren te velde, tijdens welke hij tien
Hoofd-veldslagen, vijf en twintig voorname gevechten, een overgrooter aantal
van minderen rang, en zes belegeringen bijgewoond hebbende, niet ophield zijn
Vaderland eervol te dienen, zolang zich voor hem de gelegenheid opdeed.

BiografieGeyVanPittius.pdf
Antonia Catharina Anna Paulina Blanken (1835-1937)
95 Testament, verleden voor notaris G.C. Mertens te Haarlem 1885 april 16 1 stuk
96 Dagboekbladen betreffende de bevordering van haar echtgenoot tot
luitenant-generaal en diens benoeming tot commandant van het leger in
Nederlands-Indië 1893 februari 21 - 1893 februari 28 2 stukken
97 Brieven van rouwbeklag, ingekomen na het overlijden van haar echtgenoot 1896 6
stukken
98 Ingekomen stukken betreffende terugzending van ridderorden, behoord hebbende
aan haar echtgenoot, aan de kanselarij der Nederlandse Orden 1896 4 stukken
99 Akte van benoeming van een toeziend voogd over haar beide minderjarige kinderen
1896 maart 13 1 stuk
100 Ingekomen schrijven van de minister van Koloniën betreffende regeling van haar
weduwenpensioen, met bijlagen (1885-1896) 1896 maart 14 5 stukken
101 Akte van boedelbeschrijving van de nalatenschap van haar echtgenoot, opgemaakt
door notaris W.J.M. de Bas te 's-Gravenhage, dd. 8 mei 1896, met akte van scheiding
van de nalatenschap dd. 17 juli 1897, met bijlagen 1896-1897 10 stukken
102 Briefwisseling betreffende eerherstel van haar echtgenoot ter zake van diens
aandeel in het slagen van de Lombok-expeditie van 1894 1904-1935 5 stukken
103 Ingekomen brieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dd. 10 september
1910, en het consulaat der Nederlanden te Port Saïd, dd. 7 oktober 1910, betreffende
het graf van haar broer, de 2de luitenant Willem Blanken, begraven te Port Saïd 1910 2
stukken
104 Ingekomen brieven van notaris jhr. H.A. Just de la Paisières te 's-Gravenhage
betreffende aankoop van perceel Riouwstraat 58 aldaar, met bijlagen 1920 4 stukken

Inventaris van het archief van de familie Gey van
Pittius, 1778-1938 Auteur: W.H. Avelingh
Nationaal Archief, Den Haag 1953
Onderstaand vindt u de “Biografie van Adriaan Rudolf Willem” of A.R.W. Gey van Pittius,
een Nederlands officier, geplaatst, zoals het manuscript zegt “bij de brigade rijdende
Artillerie”, die vocht onder Napoleon in onder andere Rusland en voor Nederland in
voormalig Oost-Indië en België.
Deze biografie bevindt zich in het archief van ons museum. Het stuk maakt de indruk te zijn
geschreven begin 20ste eeuw. Er is auteur noch bronvermeldingen.
Aan het eind van de biografie volgt de onderstaande opmerkelijke verklaring waarom deze
officier de dienst uiteindelijk verliet.
Als in 1831 de Nederlandse troepen vanuit België terugkeren naar Noord-Brabant wordt de
luitenant kolonel Gey benoemd tot Kolonel Titulair en Ridder in de orde der Nederlandsche
Leeuw.
Ondanks deze bevordering en benoeming tot ridder in de orde der Nederlandsche leeuw
moest
hij de legerdienst tot zijn leedwezen uiteindelijk vaarwel zeggen, uit hoofde hem, bij zijn
reeds tot drie vijfden verminderd Indisch pensioen, geene toelagen werden verstrekt, en
hij de
onkosten aan den active Militairen dienst verbonden niet langer kon blijven bestrijden.
Huwelijk op 24 april 1885 te Haarlem
=
Vader van de bruidegom
Adriaan Rudolph Willem Geij van Pittius

Moeder van de bruidegom
Jeanne Gerardine Marie Costerman

=
Bruidegom
Adriaan Rudolph Willem Geij van
Pittius, geboren te 's-Gravenhage, 46
jaar oud, kolonel adjudant van zijne
majesteit de koning van beroep

Bruid
Antonia Catharina Anna Paulina
Blanken, geboren te Groningen, 31
jaar oud

=
Vader van de bruid
Johan Wilhelm Blanken

Moeder van de bruid
Antonia Catharina Schimmelpenninck
Gestorven in Zutphen. twee kinderen
met johanna Carolina beer en acht
kinderen met Jeanne Marie Gerardine
Costerman 1895-1875
Derde zoon tweede huwelijk

IIIb. Adriaan Rudolph Willem Gey van Pittius, geb. 's-Gravenhage 13 Aug. 1838, luitenant-generaal
der Artillerie, commandant van het Ned. Indisch leger 1893-1895, adjudant i. b. d. des konings,
ridder M.W.O. 3de kl., overl. 's-Gravenhage 15 Jan. 1896, tr. Haarlem 24 Apr. 1885 Antonia
Catharina Anna Paulina Blanken, geb. Groningen 23 Oct. 1853, overl. Wassenaar 6 Mei 1937, dr v.
Johan Wilhelm en Antonia Catharina Schimmelpenninck.
Uit dit huwelijk:
1. Anton Paul Willem Gey van Pittius, geb. 's-Gravenhage 1 Febr. 1886, overl. Weltevreden 1
Jan. 1887.
2. Adriaan Rudolph Willem Gey van Pittius, geb. Batavia 15 Apr. 1887, luitenant-kolonel der
Artillerie, adjudant der Koningin i. b. d., overl. 's-Gravenhage 29 Nov. 1949, tr. 'sGravenhage 2 Oct. 1923
Wilhelmina Adriana Elisabeth Laurillard, geb. Rotterdam, 9 Dec.
1896, dr v. Adolf Jacobus Antonie en Wilhelmina Elisabeth Frowein.
3. Mr Wilhelmine Henriette Marie Gey van Pittius, geb. Batavia 22 Aug. 1890, overl. 'sGravenhage 24 Apr.
1937.
Oudste zoon eerste huwelijk

IIIa. Leonard Karel Johannes Gey van Pittius, geb. Semarang 23 Nov. 1826, ass. resident van Blitar,
overl. Brummen 25 Sept. 1874, tr. Batavia 20 Apr. 1861 Anna Maria Niemann, overl. Blitar 10 Juni
1869, dr v. Johann Erdewin, opperhoofd van de Ned. handel op Japan, en de inlandse vrouw
Ketoepa, gen. Manies, en wed. van Adriaan van Swieten.
Uit dit huwelijk:
1. Leonard Rudolph Marie Gey van Pittius, geb. Bandjar Negara 30 Nov. 1863, sergeant der
Infanterie, overl. Rotterdam 16 Juni 1894.
2. Willem Erdewin Karel Gey van Pittius, geb. Bodjo Negoro 29 Dec. 1865.
3. Maria William Rudolph Gey van Pittius, geb. Blitar 23 Jan. 1868, overl. Malang 24 Febr.
1888.
E. STUKKEN VAN PERSOONLIJKE AARD
83 Minuut van een aan de koning gericht rekest, houdende verzoek tot verheffing in de
adelstand, met bijlage
1875-1876
Het verzoek werd afgewezen. Zie ook inv.nr. 43
84 Akte van scheiding van de nalatenschap van zijn vader Adriaan Rudolph Willem,
opgemaakt door notaris W. de Bas te Zutphen
1865 mei 30 1 stuk
85 Stukken betreffende financiëel beheer, belastingen e.d.
1866-1895 1 omslag
86 Extract uit de akte van scheiding van de nalatenschap van zijn moeder Johanna
Maria Gerardina Costerman, opgemaakt door notaris P. Muller te Leiden
1876 maart 28 1 stuk
87 Akte van huwelijkse voorwaarden tussen Adriaan Rudolph Willem Gey van Pittius
en Antonia Catharina Anna Paulina Blanken, opgemaakt door notaris G.C. Merens
te Haarlem, met extract
1885 april 16 2 stukken
88 Testament, verleden voor notaris G.C. Merens te Haarlem
1885 april 16 1 stuk
89 Generale volmacht voor zijn zwager J.A. Matthes te Amsterdam, opgemaakt door
notaris H.J. Meertens te Batavia
1891 november 10 1 stuk
90 Necrologieën en krantenberichten betreffende zijn overlijden en begrafenis.
Gedrukt
1896 1 omslag
Uit het leven van een njai

Laura van Baars8 maart 2020, 9:48

Toen Reggie Baay twaalf jaar geleden een geschiedenis schreef van Javaanse vrouwen die leefden als concubine en
dienstmeisje voor Nederlandse mannen, zoals zijn eigen voormoeder en die vele andere Indische Nederlanders, raakte
hij een gevoelige snaar. Het pijnlijkste is dat deze vrouwen, njais, voor hun nazaten vaak een zwarte vlek zijn. Niemand
nam notitie van hun namen, een geboorte- of sterftedatum. Wat ze vonden, hoe ze leefden, uit welke familie ze
kwamen; het blijft een vraagteken.

Na het onderzoek van Baay is een roman als ‘Lichter dan ik’ een belangrijke en gelukkig ook goed geslaagde invulling
van die onbekende tak van menige stamboom. Ook schrijfster Dido Michielsen bezit alleen een foto van haar naamloze
betovergrootmoeder. Als romanfiguur bespaart Michielsen haar het lot van de meeste njais: kazerneconcubines die
onder auspiciën van de Nederlandse regering leefden in barakken naast hun KNIL-militair om hem te weerhouden van
ongezond bordeelbezoek.


Piranti, om wie het draait in ‘Lichter dan ik’, wordt rond 1850 geboren als bastaard van een Javaanse prins. Ze start
haar leven bevoorrecht in een buitenring van het hof van de sultan in Djokja, de kraton. Noem het rebellie of
onbezonnenheid, maar als 16-jarige gooit zij die veiligheid te grabbel door een rol als huishoudster van een
Nederlandse militair te verkiezen boven een gedwongen huwelijk met een Javaan. Haar liefhebbende moeder, een
batikster, verliest ze.

Nederlandse maaltijden
Rudolph Gey van Pittius lijkt een goedmoedige heer voor Piranti, al geeft hij haar een nieuwe naam: Isah. Onder zijn
dak krijgt ze mooie kleren, geld om voedsel voor bij voorkeur Nederlandse maaltijden in te kopen en personeel om te
koken en schoon te maken. Maar na de geboorte van hun tweede dochter wordt Gey onverschilliger en keert zonder
gewetenswroeging terug naar Nederland om daar met een Haarlemse te trouwen. Isah wordt van de hand gedaan aan
een echtpaar dat haar kinderen adopteert en moet voortaan genoegen nemen met een nederige rol als hun baboe.

Isah’s lot als afgedankte bijvrouw had nog veel erger gekund. Michielsen voert in ‘Lichter dan ik’ njais op die zonder
bescherming van hun ‘toean’ ernstig mishandeld en misbruikt worden, in schrale armoede leven in de kampongs,
verstoten worden door hun familie of door de kolonist beroofd worden van hun kinderen. Maar Isah is wel slachtoffer
van zowel het regime van de Javaanse kraton, waar zij als bastaarddochter onder aan de hiërarchie bungelde, als van
de vernederingen door Nederlandse kolonisten. In de tweede helft van de 19de eeuw zou het leven van de njais
bovendien een tragisch kantelpunt bereiken. Als het Suezkanaal in 1869 opent en meer Nederlandse vrouwen de
overtocht naar de Oost aanvaarden, verslechtert hun positie en die van hun halfbloedkinderen.

Michielsen overtuigt juist door het leven van Isah eenvoudig te houden, een opeenvolging van jeugdige rebellie,
(moeder)liefde en eenzaamheid. Isah vertelt haar eigen verhaal, en houdt de Hollandse lezer ook een spiegel voor. Zo
vindt ze Gey en zijn beste vriend ‘griezelig’ veel op elkaar lijken: “Hij was net zo blond, had minstens zo’n uitstekende
kin, precies dezelfde snor met daarboven een flinke Hollandse neus, ... blauwe ogen en lichtbruine wenkbrauwen”. Het
duurt jaren voor Isah verschillen tussen Europeanen goed ziet.

Boekbespreking TROUW 08 03 2020 'Lichter dan ik" door Dido Michielsen
Geregistreerde
Adriaan Rudolph Willem Gey van Pittius,
wonende te Gendringen

Bronvermelding
Regionaal archief Zutphen
Regionaal archief Zutphen te Zutphen,
Patientregister
Bron: register, Deel: 960, Periode:
1853-1860, Zutphen, archief 110,
inventaris­num­mer 960,
Bevolkingsregister ONG, opgenomen
patiënten periode 1853-1860
D. STUKKEN ALS ADJUDANT VAN KONING WILLEM III EN KONINGIN WILHELMINA
80 Koninklijk Besluit van 29 september 1882 nr. 12, houdende benoeming tot adjudant
des Konings in gewone dienst
1882 1 stuk
81 Koninklijke besluiten van 28 april 1886 nr. 18 en 29 juni 1892 nr. 37, houdende
benoeming tot adjudant in buitengewone dienst resp. van koning Willem III en
koningin Wilhelmina, met bijlage
1886-1891 3 stukken
82 Briefwisseling met leden van het Koninklijk Huis, invitaties ten hove en stukken
betreffende zijn functie als adjudant
1882-1895 23 stukken
C. STUKKEN BETREFFENDE MILITAIRE LOOPBAAN
69 Rapport betreffende de expedities tegen Djambi en Lematang Oeloe, met twee
schetskaarten en bijlagen (1859-1892)
1859 augustus 13 5 stukken
70 Verslag van een onderhoud met de generaal-majoor A.W.P. Weitzel, minister van
Oorlog en Koloniën a.i., op 11 februari 1884, en met O. van Rees, gouverneurgeneraal
van Nederlands-Indië, op 21 februari 1884, over militaire
aangelegenheden aldaar
1884 4 stukken
71 Toespraken, gehouden bij de overname van het commando over het Nederlands
Indisch Leger (1893), het vertrek en de terugkeer der expeditionaire officieren van
Lombok (1894) en de overdracht van het commando aan generaal-majoor Segov
(1895)
1893-1895 4 stukken
72 Staat van dienst en uittreksels uit militaire stamboeken
1874, 1895 3 stukken
73 Dienstorders en stukken betreffende traktementen, plaatsingen, examens,
verloven etc.
1853-1866 19 stukken
74 Afrekenboekjes van traktement in militaire dienst
1880-1895 6 deeltjes
75 Tijdschriftartikelen en krantenberichten betreffende de expedities naar Atjeh (1878-
1880) en Lombok (1894)
1880-1896 1 omslag
76 Stukken betreffende oogonderzoek
1884-1893 6 stukken
77 Uitnodiging tot medewerking aan het Generaal van der Heijden-album, met minuut
van bijdrage
1895 november 26 2 stukken
78 Verslag van een wetenschappelijke voordracht over de Amsterdamse linie,
gehouden in december 1873 door zijn zwager G. Blanken, 1ste luitenant bij het 2e
regiment infanterie, met 15 bladen schetstekeningen
1873 1 deel
79 Souvenir aan het Topografisch Bureau te Batavia; plattegrond van de stad Batavia.
Gedrukt
1893 maart 11 1 stuk
A. BENOEMINGEN EN ONTSLAG UIT FUNCTIES
49 Koninklijk Besluit van 21 juli 1857 nr. 86, houdende benoeming tot 2de luitenant der
Artillerie in Nederlands-Indië, met bijlage
1857 2 stukken
50 Besluit van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 8 januari 1859 nr. 3,
houdende bevordering tot 1ste luitenant der Artillerie
1859 1 stuk
51 Besluit van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 15 september 1866
nr. 1, houdende bevordering tot kapitein der Artillerie, met bijlage
1866 2 stukken
52 Besluit van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 23 april 1875 nr. 1,
houdende bevordering tot majoor der Artillerie
1875 1 stuk
53 Besluit van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 17 april 1880 nr. 33,
houdende bevordering tot luitenant-kolonel van de Generale Staf, met bijlagen
1880 3 stukken
54 Besluit van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 7 mei 1884 nr. 2,
houdende bevordering tot kolonel der Artillerie, met bijlagen
1884 3 stukken
55 Besluit van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 26 juli 1886 nr. 4,
houdende benoeming tot chef van de Generale Staf
1886 1 stuk
56 Koninklijk Besluit van 30 juli 1887 nr. 28, houdende bevordering tot generaalmajoor bij
het leger in Nederlands-Indië, met bijlage
1887 2 stukken
57 Koninklijk Besluit van 22 februari 1893 nr. 32, houdende bevordering tot
luitenantgeneraal en benoeming tot legercommandant in Nederlands-Indië, met bijlagen
1893 4 stukken
58 Koninklijk Besluit van 26 april 1895 nr. 3, houdende eervol ontslag uit 's-lands
dienst, met bijlagen
1895 5 stukken
59 Benoeming tot lid van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde
van Nederlands-Indië dd. 24 februari 1895, met minuutbrief tot aanvaarding van de
benoeming
1895 2 stukken
60 Besluit van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 1 juli 1887 nr. 36,
houdende eervol ontslag als lid van het Centraal Comité in Nederlands-Indië van
het Rode Kruis
1887 1 stuk
61 Besluit van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 19 april 1893 nr. 36,
houdende eervol ontslag als lid van het Centraal Comité in Nederlands-Indië van
het Rode Kruis
1893 1 stuk
Hij is geboren op 19 augustus 1848 in Olst, Gemeente Olst-Wijhe,
Overijssel, Netherlands, huis de Haere.
Hij is overleden op 7 januari 1926 in Brummen, Gemeente Brummen,
Gelderland, hij was toen 77 jaar oud.
Zilveren bruiloft van onze ouders, 4 Juni 1900
Mama: Clara Wilhelmina Wilkens
Papa: Jacob Willem Hendrik Crommelin
foto "De gasten na de maaltijd in Hotel Roge, 't Loo"
37 - Henri Wilkens                                                                 
36 - Jacotje Crommelin
35 - Sofie Wilkens
34 - Armand Crommelin
33 - Tante Geerts Crommelin-van Sytzama + 14
32 - Tante Rika Crommelin-de Graaf
31 - Emilie Marie Dorothee Brandt-Labouchère + 28
30 - Tante Sofie Crommelin-v. Dielen + 20
29 - Tante Louise Wilkens
28 - Mr. Andreas Hegelund Brandt + 31
27 - Tante Julia Crommelin-Tutein Nolthenius + 18
26 - Oom Gulian Cornelis Crommelin  + 09
25 - Mama: Clara Wilhelmina Crommelin-Wilkens + 21
24 - Daniel Crommelin
23 - Henri Crommelin
22 - Aubin Unico Crommelin  - Decendents
21 - Papa: Jacob Willem Hendrik Crommelin  + 25
20 - Oom Marien Crommelin  + 30
19 - Oom Jan Swellengrebel + 08

18 - Oom Robert Daniel Crommelin  + 27
17 - Kellner (Hotel Staff)
16 - Tante Maria Crommelin
15 - Walter Crommelin
14 - Oom Hendrik Crommelin  + 33
13 - W.F.C. Drupresteyn + 06
12 - Adrienne Wilkens
11 - Tante Jacoba Falck-Crommelin
10 - Jonkheer Sandberg tot Essenburg + 07
09 - Tante Mina Crommelin-Gouda + 26
08 - Tante Be Swellengrebel-Crommelin  + 19
07 - Mevr. Sandberg- v. Bronckhorst + 10
06 - Mevr. Drupresteyn-Clifford + 13
05 - Helena Wilkens
04 - Tante Agathe Crommelin
03 - Be Wilkens
02 - Tante Louise Smissaert-Crommelin
01 - Tante Kee (Mej. de Jong)
00 - Marien Crommelin  [behind the camera!]
Huwelijk op 14 mei 1834 te Amsterdam
=
Vader van de bruidegom
Claude Crommelin

Moeder van de bruidegom
Jacoba Catharina van der Muelen, Particuliere van beroep

=
Bruidegom
Gulian Cornelis Crommelin, geboren te Amsterdam, 24 jaar oud,
Particulier van beroep

Bruid
Louise Smissaert, geboren te Amsterdam, 24 jaar oud, Particuliere
van beroep

=
Vader van de bruid
Marinus Adriaan Perpetuus Smissaert

Moeder van de bruid
Maria Feitama
Persoonlijke gegevens Marie Louise Crommelin
Zij is geboren op 15 december 1848 in Amsterdam, Gemeente Amsterdam
Zij is overleden op 21 februari 1925 in Brummen,  Gelderland, , zij was toen 76
jaar oud.
Jansstraat 1 -26 nu nr 63
In 1881 woonde  Florapark 6 W.A.F. Stokhuijsen
smissaert charles inschrijving Zutphen huize veldzicht  09 04 1875
Life at ‘t Malster in
Brummen, the Netherlands
Jeanne Rosen-Crommelin was born at ‘t
Malster the 25 th of February 1917, two
years younger than her sister Laura.
They were daughters of Lou and Too
Crommelin-Doorman.
Jeanne married George Rosen in 1951.
His work as a German diplomat brought
them all over the world with their
daughter Nina.
Jeanne now lives in London and
reminisced about growing up and living
at ‘t Malster in conversation with Judith
Crommelin Melby.
Charles Smissaert was een neef van vader
Huwelijk Charlotte Alberta IJssel de
Schepper en Charles Smissaert,
27-08-1902
Aktenummer: 24
Huwelijksdatum: 27-08-1902
Huwelijksplaats: Lochem
Bruid: Charlotte Alberta IJssel de
Schepper
Leeftijd: 22
Doopplaats: Deventer
Beroep: zonder beroep
Bruidegom: Charles Smissaert
Leeftijd: 27
Doopplaats: Wonopringo (Indonesie)
Beroep: orchideen kweeker
Moeder bruid: Eddij Idaline baronesse
Bentinck
Beroep: zonder beroep
Vader bruid: Gerhard Jacob IJssel de
Schepper
Beroep: zonder beroep
Moeder bruidegom: Cecile de Kock
Beroep: geen beroep vermeld
Vader bruidegom: Otto Adriaan
Smissaert
Beroep: zonder beroep
Toegangsnummer: 0207 Burgerlijke
stand Gelderland
Inventarisnummer: 3741
Opmerking: bruidegom ook v.d. Haere
Overlijden op 1 juni 1893 te Rande nr
63 (Diepenveen)
=
Vader
Karel Wendelin de Kock

Moeder
Maria Elisabeth Destombe

Overledene (vrouwelijk)
Cécile de Kock, geboren te 's
Gravenhage, 45 jaar oud
Partner
Otto Adriaan Smissaert
Notariële akte (verkoop) op 10 april 1922
Geregistreerde
Charles Smissaert
Otto Adriaan Smissaert

Opmerking
betreft buitenverblijf "De Beukenhorst" te Brummen, sectie G nrs. 555 enz.
Geboorte op 18 mei 1905 te Wormen (Apeldoorn)
=
Vader
Charles Smissaert, 30 jaar oud, -bloemist van beroep

Moeder
Charlotte Alberta IJssel De Schepper, zonder beroep

Kind (vrouwelijk)
Cécile Isabelle Smissaert, geboren op 18 mei 1905 te Wormen
(Apeldoorn)
Geboorte op 29 augustus 1909 te Zutphen
=
Vader
Charles Smissaert, 34 jaar oud, zonder beroep

Moeder
Charlotte Alberta IJssel de Schepper, zonder beroep

Kind (mannelijk)
Joan Carel Smissaert, geboren op 29 augustus 1909
te Zutphen

Opmerking
Naamswijziging in Smissaert van de Haere
Gruijter & Co, De, Koninklijke Meubeltransport Mij (1881 – heden)

Historisch overzicht
1881 Het verhuisbedrijf wordt opgericht door L.C.B. de Gruijter en O. Smissaert.
De firma richt zich op nationale en vooral internationale verhuizingen en opslag van meubelen en kunstcollecties.

1881 De Gruijter & Co verzorgen de verhuizing voor Koning Willem III van ’s Gravenhage naar Paleis het Loo.
De Gruijter heeft ook vestigingen in Arnhem en Amsterdam.

1920 Toekenning van het predikaat ‘koninklijk’.

1927 Bouw van de panden aan het Westeinde hoek Lange Lombardstraat.

1931 Het kantoorpersoneel biedt de firma een tegeltableau aan t.g.v. het 50-jarig bestaan.

1931 Het bedrijfspersoneel van de vestiging Den Haag biedt een glas-in-lood raam aan.

1981 De Gruijter & Co verhuizen als Royal Dutch Movers naar Zoeterwoude.

1986 Sloop van de panden aan het Westeinde.
Het tegeltableau met koninklijk wapen wordt geplaatst in de toegangshal van de nieuw gebouwde woningen.
Gemaakt in opdracht van Ruyter, Michiel Adriaensz. de
Zou in opdracht van de voorgestelde zijn geschilderd in verband met aanvaarding van ambt als
Vice-Admiraal. Vererving via de nakomelingen De Ruyter. Notitie van Jhr. Otto Smissaert,
12-6-1900: via dochter Margaretha x 1673 Bernardus Somer -> Anna Somer x Cornelis van de
Perre -> Anna Catharina van de Perre x Johan Steengracht -> Cornelia Jacoba Steengracht x
Bernard Wilhelm van der Goltz -> Frederik Adriaan van der Goltz x Isabella Agneta de Perponcher
Sedlnitzky - > Willem Jan van der Goltz x Hester Catharina Henrietta Cecile des Tombe -> haar
zuster Louise Elisabeth des Tombe x Karel Wendelin de Kock -> hun dochter Cecile x Otto
Adriaan Smissaert Volgens aantekening op fiche: via de familie Steengracht aan Dr. C.J.K. van
Aalst, Hoevelaken (1939).

Huidige toeschrijving  Hendrick Berckman
Datering
1660 gedateerd (1660)

idem pendant Anna van Gelder, Echtgenote Michiel de Ruiter
Buitenplaats Beukenhorst

Ligging
Brummen - Zutphensestraat 71

Geschiedenis
De eerste steen werd in 1828 gelegd door Wilhelmina Augustina Prins. In de nog aanwezige druivenkas werd in 1858 door de
driejarige B. van Spreeker een steen gemetseld. De door een fraai park omgeven villa was begin 19e eeuw bewoond door Crommelin,
die op een geedeelte van de bijbehorende grond een kwekėrij had. Het buiten heette toen Carolinenburg.

De heer Crommelin verhuisde in 1910 naar 't Mastler. Daarna heeft het huis nog een reeks bewoners gehad. Eerst jhr. Otto A.
Smissaert, in 1925 de Haagse uitgever Feenstra, in 1930 de rustende chirurg Goemans.
Spotprent op de nieuwe ministersploeg
van het tweede kabinet-Thorbecke als
een orkest dat een muziekstuk aan het
instuderen is. Thorbecke speelt eerste
viool, met verder op andere
instrumenten de ministers Olivier, Betz,
Meeussen, Blanken en Huyssen van
Kattendijke. Plaat verschenen bij het
weekblad De Nederlandsche
Spectator, nr. 7, 15 februari 1862.
Over de Roobrug
Rechts bevindt zich rustpunt Randerpad. Het woonhuis met torentje is de voormalige
tuinmanswoning uit circa 1900 van landgoed Roobrug erachter. Dat is rond 1600
ontstaan. Willem Hendrik Cost, burgemeester van Deventer, werd in 1782 eigenaar.
Jonkheer Otto Adriaan Smissaert kocht het landgoed in 1866 en liet het 18e-eeuwse huis
in 1898 vervangen door een decoratief huis in neorenaissance stijl met een toren. Begin
jaren dertig van de 20e eeuw werd de buitenplaats bewoond door het echtpaar
Wichelman-Klaare. Dat ging al gauw scheiden en Roobrug werd in 1935 geveild. Op de
plek van het oude landhuis werd in 1938 een nieuw huis gebouwd.
- Loop RD. Na ca. 500 m bevindt zich rechts De Ravenbosch met oude beuken.
Het bos, dat vanaf 1781 op de kaart staat, behoorde tot landgoed De Roobrug. Rond
1880 liet jonkheer Smissaert er voor eigen gebruik, onder meer een jaarlijkse picknick,
wandelpaden aanleggen. Van 1934 tot begin jaren vijftig bevond er zich een
zilvervossenfarm, gevestigd door Friedrich August Wichelmann.

Landgoedwandeling Diepenveen
Instituut Noorthey te Veur. "Eton in Holland"

Hoewel de meeste inwoners van Veur aan het begin van de 19e eeuw werkzaam
waren op het land, en de kinderen met een beetje geluk enkele klassen van de
lagere school hadden doorlopen, bood Instituut Noorthey onderwijs aan kinderen
uit de zeer welgestelde families. De jonge jongens tussen 11 en 18 jaar waren
voornamelijk afkomstig uit vooraanstaande en adellijke families en het patriciaat

In 1823 werd het lesgeld vastgesteld op 1.200 gulden per jaar.
Hij zorgde ervoor dat tucht, kennis en sport een voorname plaats inname binnen
zijn instituut.
Iedere leerling had een eigen tuintje, hierin zag de Raadt een aansporing van vleit
en arbeidzaamheid en lust voor orde netheid en regelmaat.
Voor de leerlingen was er ondanks het drukke lesschema voldoende tijd om aan
sport te doen. Vele sporten op Noorthey waren voor die tijd een noviteit. In 1825
kon men schermlessen volgen en speelden men tennis, cricket en hockey.
Vox studiosorum 1867

Naamijst der nieuwe leden van het
Leidsche stud. corps. 31

B. Opgenomen als novitii
Huwelijksdatum:        
10-11-1869
Aktenummer:        
595
Huwelijksplaats:        
's-Gravenhage
Aktedatum:        
10-11-1869
Akteplaats:        
's-Gravenhage
Bruid:        

Louise Smissaert
Bruidegom:        

Gerrit van der Jagt
Moeder bruid:        

Emma Davidsen
Vader bruid:        

Hendrik Anne Constantijn Smissaert
Moeder bruidegom:        

Johanna Catharina Henriette van der
Tuuk
Vader bruidegom:        

Martinus Willem van der Jagt
Getuige:        

Julius Charles Willem Heijn

Willem van der Jagt

Charles Lucien Marin Smissaert
oud 56 jaren zonder beroep oom van
de bruid wonende te den Haag

Jan van der Jagt
Overlijdensdatum:        
1906-05-02
Overlijdensplaats:        
's-Gravenhage
Overledene:        

Johan Amile Matthes 59 jaren geboren
te Amsterdam
Partner:        

Machteld Aleida Blanken
Moeder:        

Sara Cornelia Rudolphine Kraijenhoff
Vader:        

Wouter Karel Willem Matthes
Overlijdensdatum:        
1927-07-23
Overlijdensplaats:        
's-Gravenhage
Overledene:        

Gérard Blanken oud 79 jaren
Partner:        

Emmerentia Grobbee
Moeder:        

Antonia Catherina Schimmelpenninck
Vader:        

Johan Wilhelm Blanken
Goessche Courant 09 06 1874
Magteld Aleida Blanken is overleden in
Hilversum 13 juli 1920 den Middenweg
nummer 14
1863 - 1866
Otto Adriaan Smissart
1848 - 1926
Huwelijk op 5 mei 1870 te 's-Gravenhage
=
Vader van de bruidegom
Charles Lucien Marin Smissaert, zonder beroep

Moeder van de bruidegom
Anna Sophia Isabella Lewe tot Aduard

=
Bruidegom
Otto Adriaan Smissaert, 21 jaar oud, zonder beroep

Bruid
Cecile de Kock, 22 jaar oud, zonder beroep

=
Vader van de bruid
Karel Wendelin de Kock, majoor, adjudant van de Prins van Oranje van
beroep

Moeder van de bruid
Louise Elisabeth des Tombe

Getuigen
Albert Hendrik Wendelin de Kock, 62 jaar oud, vice president van de Raad
van Indië van beroep
Hendrik Pieter de Kock, 50 jaar oud, kapitein ter zee, inspecteur van het
loodswezen van beroep
Jacob Willem Hendrik Smissaert, 67 jaar oud, lid van de gemeenteraad
van beroep
Edward van Lijnden, 57 jaar oud, zonder beroep
Gezin van Jhr. Karel Wendelin de Kock
Hij is getrouwd met Louise Elisabeth des Tombe op 11 november 1844
te Maastricht, Limburg, Nederland, hij was toen 22 jaar oud.

Kind(eren):

Henri de Kock  1845-1898
Cécile de Kock  1847-1893
André de Kock  1848-1901
Frederic de Kock  1850-1911
Adriaan Rudolph Willem Gey van Pittius (Willemstad, 25 november 1787 - Zutphen, 6
maart 1865) was een Nederlands kolonel titulair der artillerie en onder meer officier in
de Militaire Willems-Orde.
Gey van Pittius was lid van de familie Gey en een zoon van kolonel der artillerie Adriaan Gey (1759-1814) en Johanna Louisa Frederica (von)
Pittius (1763-1823). Hij verkreeg bij Koninklijk Besluit van 21 november 1837 nummer 99 vergunning tot toevoeging van de naam Van Pittius
aan de oorspronkelijke geslachtsnaam Gey. Hij trouwde in 1824 met Johanna Cornelia Beer; als weduwnaar trouwde hij in 1831 Johanna Maria
Gerardina Costerman (1805-1875), uit welk huwelijk twee kinderen geboren werden, onder wie Adriaan Rudolf Willem Gey van Pittius, later
luitenant-generaal en commandant van het Indische leger.
Adriaan Rudolph Willem Gey van Pittius
Geboren        25 november 1787
Willemstad
Overleden        6 maart 1865
Zutphen
Land/partij        Nederland
Onderdeel        Nederlands-, Franse- en
Indische leger
Dienstjaren        31
Rang        Kolonel titulair
Eenheid        Artillerie
Slagen/oorlogen        Napoleontische
oorlogen, waaronder de veldtocht van
Napoleon naar Rusland, de Slag bij
Leipzig en de Slag bij Waterloo; verder de
tweede expeditie naar Palembang, de
eerste en tweede Boni-expeditie, de
Java-oorlog en de Tiendaagse Veldtocht
Onderscheidingen        Militaire
Willemsorde derde klasse, ridder in de
Orde van de Nederlandse Leeuw en
ridder van het Legioen van Eer, drager
van het Metalen Kruis en de Medaille van
den Oorlog op Java 1825-1830, diverse
eervolle vermeldingen